Denk niet meer aan zijn mond, vergeet zijn handen.
Doof het vuur, je mag niet langer branden.
Genees, al wil je niet, ontnuchter en bedaar
de koorts zal je verlaten voor het einde van het jaar.
Mijn hand beschrijft een spoor als een opgejaagd dier
legt vast wat was en is en sterft, niet langer hier.
Ik hoor wat er niet is, de slagen op de snaren
jouw handen die vertolken herinnerde gebaren.
Wij zijn niet langer goden, drinken geen nectar meer
betreuren onze daden. Een last drukt ons terneer.
Vleugels van was gesmolten, grenzen overschreden
duizelende diepte, geen hoogte onbetreden.
Het brandmerk dat ik draag, onzichtbaar op mijn huid
'Het kan en mag niet zijn.' Blaas deze vlam nu uit.