Het stribbelt tegen, houdt de tuinaarden korrels
krampachtig vast
ademloos kronkelen de haartjes in luchtledige wanhoop
op niets meer dat past
in de greep van de diepgang, in de greep van de grond
en zwijgend ongrijpbaar houdt de toekomst zijn mond
Slap legt het lichaam zich neer bij het onttrokken moment
uit vertrouwd verleden
weg sijpelt de bodem door de strakgetrokken vingers, zo lang
en vergeefs gestreden
in perspectief van zo houden, in perspectief van de tijd
en het worstelen moe staakt de wortel de strijd
Waar kan ik aarden, waar kan ik vinden mijn ouderlijk huis?
verdwaald in fragmenten, verweesd en ontvaderd zoekt
het heden zijn thuis
in zacht suizende wind, in de krachten van de storm
in de belofte van het kind vindt de morgen weer vorm
Noem de tijd zijn naam en gekend zal het denken
te wezen
ontworteld en wortelend wil het gesproken worden,
wil het zijn vandaag en gisteren lezen
in zoekende onrust, in meerpaal vertrouwen gevat
spreekt de oorsprong het verhaal, dat bron en stromen omvat