Raak me niet aan, sprak de Heer
nog was zijn opstanding te teer;
zo is het mij te moede
als de lente gaat spruiten
zacht en sapgroen lelieblad
maar diepe volle zomer
laat broeien en gloeien
mijn verlangen naar jou
rode pioenroos
barst open in vol ornaat
om jou die daar staat
trots je hoofd geheven
rondom zo gesloten
koker van een narcis
ijskoningin in de woestijn
mantel van geel hermelijn
zo onbereikbaar voor mij
maar geen stap zet ik opzij
‘pardon, mag ik er langs misschien’
‘natuurlijk, ik had je even niet gezien’
en daar verdwijn je dan
in de zinderende hitte
onder het felle blauw
als een verre fata morgana