Hof van Eden
Hun ranke pootjes raken nauwelijks de grond
als zij zich in een kudde naar mij reppen.
Geduldig wachtend draaien zij om me heen
en beurtelings strijken ze langs mijn handen
tot deze zich ontvouwen voor een streling.
Zich niet bekommerend om goed en kwaad
weven zij gestaag een lome warmte
waarmee ze mij voorzichtig overfloersen.
De tijd verliest geleidelijk zijn greep.
Terwijl ik wegkruip in een grijze zachtheid
heb ik al spinnend aan mijzelf genoeg.