Hij heeft gestreven om op te geven,
In het donker heel alleen,
Geen gevoel van warmte of energie,
Puur de eenzaamheid en zijn verdriet,
Dat allemaal deeldde mee,
Aan de laatste slagen van zijn hart,
Grijze haren van het ongenoegen,
Witte haren van het eeuwige verlangen,
Nooit beantwoordt of bevredigd,
Hij was al die tijd alleen,
Geen warme vrouwen handen,
Of toegesproken liefelijke woorden,
Geen ster aan de hemel,
Die zijn woorden aan wou horen,
Zijn woorden waren kil en op bromtoon,
Zonder enig nut of besef,
Alléén in de eenzaamheid,
Opgesloten tussen koude windvlagen,
Waarin iemand niemand is,
Oorverdovend hard werd hij geconfronteerd met wie hij was,
Een koude steen die tussen de mensen lag,
Suisend in de eeuwigheid,
Als de splinter of de doorn,
Ongewenst door iedereen,
Ligt hij daar alléén,
Zonder maar één liefdeslied te kennen,
Behalve het dramatisch klaag gezang,
Van zijn eigen brommende stem,
In de weg van alles wat bestaat,
Is niets zijn bestaan,
En alles wat hij kent,