Ik was haast vergeten,
Hoe het zat met de vlinders.
Ik heb het wel geweten,
Mijn hart, aan splinters.
En als de vlinders komen,
Wat een zalige pijn.
Alles begint te stromen,
Bedwelmd, in katzwijm.
Maar die fladderende vleugels,
Wie houd ze nog in toom.
Onstuimig in de teugels,
Galopperend zonder schroom.
En zoals ze komen,
Zo worden ze weer vergeten.
Het is vooral het dromen,
Zonder iets te weten.