Ze noemden jou mongool.
Je was anders
ze noemden je mongool,
maar ik vond
dat in die naam
iets geks verschool.
Je was niet gek
ik vond je aardig
en jouw bijnaam
vond ik minderwaardig.
Je was spontaan
en telkens weer
als ik de kerk uitkwam
keek je op me neer.
Je sloeg je arm
dan om me heen
en in het bijzijn
van iedereen
gaf je mij een zoen.
Je zei, ik vind je lief,
en –Jezus houdt van jou-
je was een voorbeeld
van geloof en trouw.
Na zoveel jaar
denk ik nog vaak,
wat ben jij groot
in Gods koninkrijk,
wat ben jij rijk.
Want vele groten
zullen niet bereiken
wat jij in eenvoud
reeds bezat,
vertrouwen in je Schepper,
en liefde
die je voor een ander had.