Toen ik de man
met de verrekijker zag
keek ik van verre in de kijker,
voor de kijker dichtbij.
Zag ik hem knipogen
of kneep hij een
oog dicht voor de kijker.
Hij was te ver weg voor mij.
Ik liep hem tegemoet,
hij zag mij scherper.
Toen hij me overeind hielp
zag ik hem van dichtbij,
de verrekijker leek
een oogje dicht te knijpen
toen hij een oogje kreeg op mij.