één
krijsend scheurt mijn ijzeren plooi
mijn stalen boeien barsten open
laten oude pijn in stromen lopen
mij bevrijdend uit mijn gouden kooi
ik zweef, ik vlieg, en grijp me vast;
jouw omhooggeheven hand
vlijt me teder op jouw strand
tot de vloed mijn wezen wast
schoon, door ‘t zachte zand gedragen
lig ik, zacht rakend licht
aan jouw innerlijk gezicht
vol van honderdduizend vragen
en ik spreek, door liefde blind,
dwing de woorden uit mijn borst;
laaf teug na teug mijn zieledorst
met de onschuld van een kind
jouw lavastroom vloeit zacht naar binnen
gloeiend wit als fatale koorts
tot we branden, als één toorts,
diep beroofd van alle zinnen
dan, en dan pas zien we samen
al wat is wordt nieuw gemaakt
alsof één nieuw mens is ontwaakt
één nieuw wezen met twee namen
Manuel