de dag
de tram rijdt krakend verder brutaal
en slingerend op zijn vastgelegde weg
klanken van het ijzig soort maar o zo lieflijk
in het vertrouwde stadsgewoel
de klok slaat elf slagen vol gezang
de zon geeft warmte aan haar melodie
en rust aan mensen in hun haast
alsof de dag geen einde kent
voor even schreeuwt een man
zijn koopwaar prijzend aan
is dan weer stil en kijkt verlangend uit
naar mensen die niet kopen
de gouden klok van boven in de mooie toren
zet niet de vaart erin maar kijkt
als oude wijze man de drukte aan
en weet dat hij de dag beheerst
de dag gaat voort in eigen tempo
tot de rust in de avonduren valt
de stad komt bij in rust en toch
de dag blijft als herinnerd hangen