We eten kawabata,
mijn zoon en ik,
een heerlijke vrucht,
maakt ons niet dik.
De vrucht is op.
Mijn zoon
kijkt naar mijn handen,
de zijne plakken,
de mijne zijn schoon.
Als je toch
naar binnen gaat
neem je dan koffie mee?
Met opgetrokken handen
verdwijnt hij gedwee.
We drinken samen koffie,
mijn zoon en ik,
lekker in de zon
en maken ons niet dik.