De bloementuin in poederige tinten
verdwaalt tussen het bronsverkleurend blad
In ochtenddauw is ragfijn draad gesponnen
herinneringen in patroon gevat
Het najaar koelt de bijna zoete vruchten
behoedzaam nog door lauwe grond gestreeld
De gulle takken reiken naar de aarde
waar het verlangen plagend wordt bespeeld
De paddenstoelen rijgen kralenslingers
in vochtig mos dat hun verbond verzwaart
En ongeroerd, door werkeloze handen,
wordt de voorbije tijd voorgoed bewaard
Het zilver schittert onder oude bomen
wanneer de wind de ijle kruinen kust
En in de takken kwetteren de vogels
gelaten wachtend op hun winterrust
De rijke grond, bezwangerd van de zaden,
bewaart beloftes voor het volgend jaar
De tuin, zacht geurend, weeft weemoedig dromen
om de beelden die ik graag bewaar
Anne M. Hoogveld