Onder mijn zaaibedden
maakt hij doolhoven
met uitkijktorens
als wratten op mijn tuinhuid,
slecht meent hij het niet,
maar toch:
hij is mijn gast, maar niet genood,
hij ondergraaft mijn daag'lijks brood
en daarom ruime hij het veld
en stake 't ondergronds geweld,
ik poot met haast de keizerskroon
en hoop dat hij daarvoor
vredig het hoofd zal buigen.