de bloemen in het park waaien vrolijk met de wind
kijken mensen na die chagrijnig zijn en hen niet zien
ze zwaaien nog en knikken en staan soms starend stil
en steken dan hun koppen bij elkaar voor kleurrijk overleg
ze smoezen en hun stelen halen hun gelijk
als ze tot hun breekpunt kracht bijzetten
en dan weer schuddend schateren met hun mooie kop
en wijzend naar het pad waar voeten schuifelend verder gaan
zij staan in pracht te pronken als narcissen
wetend van hun mooie lijf en schone kop
hun slanke steel die hen zo zacht beroerd
tevreden op het warme ritme van de zon