De lege schedel in het
raam, door regen begeven,
staart mij nietsziend aan
terwijl mijn handen het mes hanteren
en brood verenigen met boter,
mij achterlatend in de erker
van verloren hoop.
De vaste strijd met de dag,
traag en stil als een processie,
wordt overschaduwd door
de donderwolken van de nacht,
en hun tranen sijpelen
in mijn kraag.
Ik heb geen capuchon.