Zwijgzaam plukt zij
prille klokjes uit haar tuin,
wiens ongereptheid teer
belofte van de lente luiden.
Ze vlijt de bloempjes neer
tegen mat glanzende woorden
en hoort de stilte galmen
in de klanken van zijn naam.
Pas als de leegte in haar naar
de diepte van het missen vraagt,
vindt zij kracht om uit te spreken:
“Omdat hij zo bijzonder was.”