de ontdekker van de hemel
neemt geen vrede meer met
de taal van nederaarde hij
verstaat nog enkel engelen
gezang als kabbelende beekjes
de ogen immer zedig opwaarts
waar hij manna heeft geproefd
van gouden schalen voorzien
met zilveren lepels en kelken
nooit meer zonder water
heeft hij de zijnen terug gezien
ontdaan van al hun oude kwalen
leken ze wel van zuiver licht
dat door het sterven uitgeklaard
waterlanders naar benee verwees
nu dwaalt hij rond temidden
zijn sterfelijke mededanen
en wacht geduldig op het einde
aan alle dingen iedereen bekend
en ook van alle tijden