Er staat (c)opyright op de gedichten van Jan Lubbelinkhof U mag dit gedicht alleen gebruiken als u de auteursnaam en eventueel de website daarbij vermeldt.
Submit to FacebookSubmit to Google PlusSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn
Je drinkt een koffie op het dorpsplein,
Zittend onder de oude acaciaboom.
Peinzend starend naar de einder,
Wat was nu 't begin der droom?

Begonnen als onwetend jongeling,
Verwachtte een mooie vlakke weg.
Zonder val- of struikelblokken,
Een gladde reis, wat ik je zeg.

Al lopend werd het wel helder,
De levensreis hoekig en hard.
Vaak door duisternis omfloerst,
Zelden scheen de zon een flard.

Meestal was de reis vol druil,
Een natte herfstdag al in mei.
Of de weg was zo bevroren,
Dat iets brak bij glijpartij.

Langzaam maakte reis je harder,
Maar je verloor de onschuld niet.
Werd bestand tegen de dalen,
Vergat beslist de bergen niet.

Langzaam gingen pieken,
Jouw vergezicht bepalen.
de dalen zag je al niet meer,
Noch bevroren ijzige kanalen.

Vrolijk ging je door het leven,
Het kwaad kon jou niet deren.
Je hart was vederlicht,
Toch was er nog te leren.

Veel had je al op je reis ervaren,
Meer was er wat je nog niet wist.
Maar door alle mooie vergezichten,
Is er niet veel dat jij nog mist.

Nu zit je onder de acacia,
En rust een kleine stonde,
Kijkend naar het eind der weg.
Likkende aan oude wonden.

Het grootste deel is al bereisd,
Het daghet in het eeuwig Oosten
hopelijk is de weg nog wijd en lang,
Genoeg moeite te getroosten.

Hoop dat de weg na gindse kromming,
Nog afbuigt en wat langer kronkelt.
Zodat de reis nog heel lang duurt,
Bidt dat geen duister je nog overrompelt.

Op pad met ferme grote passen,
De weg is toch wel kort of lang.
Jij kunt niets meer veranderen,
Pak je knapzak, wees niet bang.

Baan immer eigen paden.
En komt het einde van de reis.
Weet dan, niets was voor niets,
Gaande werd je beetje wijs.