Als een sneltrein door dit leven
is alles van voorbijgaande aard.
Niets om na te streven,
slechts doorgaan in volle vaart.
Op verlaten stationnetjes
kijk ik verveeld in het rond.
Ik hou mijn adem in,
mijn hand vastgeklemd op de mond.
Mijn verwachtingen;
ik heb niets op het oog.
Ik ken ze niet;
zijn ze dan bij voorbaat te hoog?
In een opgedroogd aquarium,
ben ik de opgezette vis.
Hunkerend naar de volle zee,
altijd het gevoel van gemis.
Ontspoord op de rails,
passeer ik het rode sein.
Het volgende station:
eindelijk, overstappen naar de stoptrein