Sonnet 1 26 juli 2000
Als de spiegel van mijn evenbeeld
in het hart van mijn blinde ogen
sta jij. Ik zie hoe jij, mijn leven, speelt
met mijn lief en mij, die mee te spelen pogen.
Maar jij zult alle éérste zetten kiezen
terwijl het ons, met géén keus dan te spelen
of voorgoed, onsterfelijk, te verliezen
jou, in alle sterfelijkheid, kan schelen.
O wrede tegenspeler, zelf zonder plezier
aan de feilloos toegebrachte tegenslagen,
vind jij zelf dan géén geluk, slechts arm vertier
aan onze komende, lange herfst vol regendagen?
Blijft er géén weg om ons te warmen
dan te vluchten uit jouw dodelijke armen?
Manuel