Stomdronken strompel ik op straat,
weet allang niet meer waar dit op slaat.
Mijn hersenen zijn een zwart gat;
de ronde wereld droom ik plat
maar rechte droom ik krom.
Vandaar ook dat ik hier graag kom:
deze realiteit is zo onvast
dat ie zich aan mij aanpast.
Mijn tong is dik mijn benen slap,
het gaslicht flikkert bij de trap;
ik flikker ook maar voel geen pijn,
mijn zintuigen zijn slechts schijn.
Pas morgen draait de wereld weer,
en dan vervloek ik keer op keer
mijn lichaam dat de vlucht steeds mist;
maar meer nog, dat ik dit al wist..